a@eyesonsuriname.com

O, gaan we klagen? Als Nederlander?

News

O, gaan we klagen? Als Nederlander?

O, gaan we klagen? Als Nederlander?

Wat is er met de binnenstad van Paramaribo gebeurd? Stof, leegstand en verkrotting; de verloedering heeft een spurt gemaakt. Onverschilligheid past hier niet. Niet bij Surinamers en niet bij Nederlanders.

Stephan Sanders

Je kunt je schamen voor jezelf, voor je familie of vrienden: dat is allemaal bekend. Maar kun je je ook schamen voor een heel land, vooral ook als het niet jouw land is, niet de geboortegrond waarop je je kunt beroepen?

Het had zo’n vier jaar geduurd voordat ik deze zomer weer terug ging naar Suriname: het land waar vrienden van me wonen, waar Nederlandse vrienden getogen zijn, waar mijn echtgenoot is opgegroeid en waar mijn schoonfamilie nog steeds woont. Het zal de tiende keer zijn dat ik het land bezocht – vanaf 1990 ben ik er met enige regelmaat naartoe gegaan. Ik noem het wel ironisch ‘mijn adoptieland’, omdat ik vaak daar Surinamers ben tegengekomen die zeker weten dat ik hun wortels deel. Ook douaniers waren daarvan overtuigd. Beetje ongemakkelijk soms, maar toch vooral ontroerend: die mensen vinden me daar passen, ik kan zo meedoen met die club.

Maar dit jaar, eind juli, in een hotel in de Keizerstraat, die nog steeds gerekend wordt tot de binnenstad van Paramaribo, overheerste bij mij de schaamte. Die zou ik officieel plaatsvervangend moeten noemen als niet-geboren Surinamer, maar dit land is inmiddels onder mijn huid gaan zitten, en de penarie voelt als persoonlijke penarie.

Ooit, jaren geleden logeerde ik in stadshotel Krasnapolsky aan de Domineestraat. Mijn allereerste Parbo dronk ik daar aan de bar tijdens mijn eerste bezoek, toen nog met vriend Anil Ramdas, die me zijn vaderland liet zien. Er was een zwembad, beneden stopten de winkelende mensen even om er koffie te drinken, stroop of die hele literfles Parbo-bier, een djogo.

Dit hotel is zowat geheel ontmanteld, op een blinde muur na, waarop staat te lezen ‘Downtown Paramaribo’. Dat is inmiddels een cynische leus, want de binnenstad is, zeker de laatste jaren, werkelijk ‘down’ gegaan. Veel winkels en warungs zijn voor onbepaalde tijd gesloten, panden rotten weg, als voortanden in een gebit: een verwoestende aanblik. Ook loopt dit deel regelmatig onder water (ik was er op het einde van de regentijd), en dat straatwater wordt dan weer gebruikt door daklozen en zwervers om zich mee te wassen of er zelfs van te drinken.

Het zal met de erfenis van Bouterse te maken hebben, de failliete inboedel die hij naliet, met de anti-covidmaatregelen die lang aanhielden, met een algehele trek van het centrum naar de betere buitenwijken, waar de grote malls en supermarkten staan (Choi), en waar het verkeer niet elke dag muurvast staat.

Feit is dat onlangs een groot cruiseschip dat Paramaribo wilde aandoen zijn toeristen binnen de kortste keren zag terugkeren aan boord: het was daar onveilig in die binnenstad, het was er vervuild, een Amerikaan vergeleek het met Detroit, VS, in de jaren negentig van de vorige eeuw.

Het is een feit dat het land de facto een nieuwe kolonie is van China, toch minstens van het IMF

Ikzelf kreeg na een paar dagen slenteren dit beeld niet meer uit mijn kop: de beroemde sculptuur van Ossip Zadkine De verwoeste stad dat een herdenkingstekensteken is verwijzend naar het bombardement van Rotterdam in 1940. We zien een menselijke figuur, de armen naar de hemel geheven, waar het hart is uitgerukt. Wanhoopsteken.

En meteen schoten me ook die beroemde regels van Yeats te binnen uit The Second Coming‘Things fall apart; the centre cannot hold’.

Wie door de binnenstad van Paramaribo loopt hoeft hierbij, zeker ’s avonds, niet in metaforen te denken. Op een paar goed onderhouden, particuliere panden na lijkt het of zich in dit gebied niet zo lang geleden een stadsoorlog heeft afgespeeld.

De binnenstad was al lang bezig een neergang door te maken, maar de laatste jaren is die verpaupering verbijsterend snel gegaan. En ik vrees met Yeats dat als het centrum het niet houdt meer dingen uit elkaar vallen. Waarom wist ik dit niet, waarom had ik hier niet over gelezen in Nederlandse en Surinaamse kranten. Er zitten genoeg Nederlands schrijvende journalisten in dat land.

Ik kan zo een paar oorzaken noemen: verloedering went snel, binnen twee weken was mijn ergste shock afgezwakt tot een schouderophalende gelatenheid. Voor inwoners is het niet mogelijk iedere dag weer de grote verbijstering te voelen, men zal ook moeten werken, zaken doen, de tandarts bezoeken, boodschappen halen en al die dingen meer.

Voor veel Surinamers in Suriname zal die gewenning een rol spelen, waarbij ook nog eens komt dat het land ‘pinaart’, zoals dat heet, gebrek lijdt, en monumentenzorg, een beloopbare stoep én een berijdbare weg kennelijk geen prioriteit hebben.

De laatste dagen van juli heb ik protesten meegemaakt tegen het beleid van president Chan Santokhi: tegen de stijging van voedselprijzen, benzine en elektriciteit. Tegen de vriendjespolitiek, een al te bekend fenomeen in een groot land met een relatief kleine bevolking. Daar klonk oprechte kritiek, die gaandeweg vermengd raakte met pro-Bouterse-sentimenten. Ook merkte je dat andere sentimenten speelden: met Santokhi zouden ‘de Hindoestanen’ de macht naar zich toe hebben getrokken.

Er blijven ongemakkelijke vragen over: wat heeft de onafhankelijkheid de Surinamers gebracht?

Die protesten, van honderden mensen op het Onafhankelijkheidsplein, waren begrijpelijk, maar de onderhuidse racialisering van politieke problemen was ook zorgelijk. Iemand wist mij te vertellen dat ‘creolen ook aan corruptie doen, maar niet zoals die Hindoestanen: die kennen geen grenzen’. Ik noemde Bouterse, ik noemde zijn grenzeloosheid, maar het was aan dovemansoren gericht.

Tegenover mijn hotel bevindt zich het makelaarskantoor Surgoed, gevestigd in een fraai geverfd houten pand, met een enorm ledscherm aan de buitenkant, waarop vele villa’s voorbijflitsen met zwembad en ruime, verzorgde erven. Het contrast met de straat waar het kantoor staat kan niet groter, de plaatjes krijgen ongewild iets obsceens.

oor alle zekerheid is bij de ingang van de makelaar een bordje bevestigd: ‘Verboden zich hier op te houden zonder redelijk doel.’ Wie geen dak boven zijn hoofd heeft, moet zijn hoofd dus niet te ruste leggen op deze stoep maar op die aan de overkant van de straat.

Er is een deel van de stad dat Surinamers graag laten zien: de zogenaamde ‘Strip’ met de twee Torarica’s; luxe hotels, met een taartjeswinkel, casino’s, cafés en sinds kort een wandelboulevard met eet- en drinkgelegenheden langs de Sommelsdijkse kreek. Vlak daarachter stroomt de brede Surinamerivier, en met de juiste hoek kun je hier plaatjes schieten die Nederlanders doen watertanden en Surinaamse borsten doen zwellen.

Maar loop je even buiten dit toeristengebied, dan blijft er stof, leegstand en verkrotting over. De stad kent dus ‘een goeie kant,’ zoals mensen weten die bedreven zijn in het nemen van selfies. Een selfie is het tegenovergestelde van een stad, van een uitgebreid sociaal netwerk.

Waarom zo weinig berichten over de minder flatteuze kant? Surinaamse Nederlanders die hun land van herkomst opzoeken zullen zich onderling wel eens beklagen, maar hé, het land is onafhankelijk sinds 1975, het was en is hun land, hun switi sranan, en je hoeft die bakra’s niet op ideeën te brengen. Bovendien logeren veel Surinaamse toeristen bij familieleden, die weten de weg en hebben auto’s en rijden je zo naar de mooiste plekjes – bijna altijd buiten de stad.

En de Nederlandse toeristen? Die zijn uitermate voorzichtig in hun oordeel, het verwijt van neokolonialisme is snel gemaakt. Zeer toevallig loop ik een bekende tegen het lijf, een vrouw die een paar jaar lang een cultuurbaas was in Amsterdam: zij is voor het eerst met haar gezin in het land. Als ik naar haar eerste indrukken vraag, zegt ze na lang peinzen: ‘Het land is toch meer een ontwikkelingsland dan ik dacht.’ Dat is keurig verwoord.

Het is onverantwoord dat Nederland zijn voormalige kolonie zo laat verkommeren

Zo’n 587.000 inwoners kent Suriname, van wie de meesten in Paramaribo verblijven. Nederland telt zo’n 360.000 Surinamers, de koloniale banden zijn definitief opgeheven, maar meer dan de helft van de inwoners is verkast van daar naar hier. Naar Nederland. Uiteraard wordt er druk heen en weer gereisd, geld overgemaakt, en pakketten gestuurd: het is een one way street, van Nederland naar Su.

Formeel zijn de banden verbroken, en zeker in de Bouterse-tijd was dat voorstelbaar. Maar nu recht en politiek weer min of meer beginnen te functioneren, is het de vraag hoe formeel Nederland die onafhankelijkheid moet opvatten. Er was die scheiding, maar, om het sentimenteel te zeggen, er zijn ook de kinderen: al die Surinamers, aan beide kanten van de oceaan.

Ik was nog niet geland op Schiphol of ik hoorde dat een Nederlandse Tweede-Kamer-delegatie bezig was om een werkbezoek af te leggen aan Suriname, Curaçao en Bonaire. De laatste keer dat Suriname werd aangedaan was in 2009. Officieel zijn de Kamerleden – zonder CDA- en VVD-vertegenwoordiging – naar dat land en de eilanden afgereisd om de doorwerking van het slavernijverleden te onderzoeken, en dat is een nuttige zaak. Ik hoop toch dat ze niet alleen naar het verleden kijken, maar ook het binnenstedelijke heden van Suriname’s grootste stad in ogenschouw nemen.

Veel, maar niet alles laat zich verklaren als een ‘doorwerking van de slavernij’. Er zijn urgente problemen, van monetaire, economische en infrastructurele aard: torenhoge rentes die Suriname moet zien af te lossen, en dat alles met de SRD, de Surinaamse dollar, als een vrij-zwevende munt in een financiële wereld van Amerikaanse, Chinese, Europese en Japanse giganten. Vooral die Chinese schulden, die je gerust neokoloniaal kunt noemen, zijn onrustbarend hoog.

Nog los van eventuele herstelbetalingen aangaande de slavernij is het onverantwoord dat Nederland zijn voormalige kolonie zo laat verkommeren. Het is de enige plek naast Vlaanderen waar het Nederlands iedere dag weer wordt gesproken, geschreven, gehanteerd.

Rijdend door Paramaribo (man chauffeert) merken we dat op een aantal drukke kruispunten de stoplichten zijn verdwenen. Gevolg: verkeerschaos. Oorzaak: tekort aan publieke gelden. Ter vergelijking: het eerder genoemde ledscherm van de makelaardij zal meer kosten dan een stoplicht. Er is genoeg (particulier) geld in Suriname, maar een schrijnend tekort aan publieke middelen. Het Algemeen Belang is verkaveld tot een clan- en stamvriendenverband. Je kunt in de stad huizen vinden met zeven slaapkamers, vier badkamers en een swimming pool: het erf aangeharkt, beveiligd met schrikdraad, camera’s en vaak ook met fysieke beveiligers (‘wachters’). Daarnaast begint dan een stukje wildernis, in diezelfde goeie buurt.

Iedereen – elite, middenklasse en arm – vindt zichzelf onherroepelijk terug op diezelfde straat met gaten, zonder stoep, waar het dievenijzer voor de ramen is bevestigd, ook als daarachter niets meer te halen valt.

Monumentenzorg, een beloopbare stoep én een berijdbare weg hebben kennelijk geen prioriteit

O, gaan we klagen? Als Nederlander? Ja. Het is idioot om te veronderstellen dat ik, met mijn geleefde geschiedenis, niet tot ‘de betrokkenen’ zou horen. In gesprekken met vrienden, kennissen en schoonfamilie komt Suriname vaker ter sprake dan Duitsland of Amerika. Het dreigt een heimweeland te worden.

De Nederlands-Surinaamse man uit Doetinchem, die ik trof in het Surinaamse hotel, was na jaren weer naar hier afgereisd om het woord ‘maripa’ zo weer eens onbekommerd van de tong te horen rollen. De maripa, vrucht van de gelijknamige palm, veel voorkomend in het Para-district, kent een grote pit en zeer weinig vruchtvlees, dat enigszins melig smaakt. Alles doet mee in het heimweeland van de verbeelding. Toch moet je stellen dat deze reiziger veel geld (in harde euro’s) en moeite heeft ondernomen om zijn jeugdherinneringen te stutten. Ik zou hem gunnen dat er meer was dan de smaak van een woord; dat het land zelf naar meer smaakte.

De overweldigende natuur, de grondstoffen, olie en gas dat vlak voor de Surinaamse kust voor het ophalen schijnt te liggen: het moet waargemaakt worden in mensenlevens, er zijn echt landen die ook zonder die enorme hoeveelheid aan grondstoffen hun burgers een levenswaardiger bestaan bieden. Een land is geen belofte, er moet daadwerkelijk in worden gewoond. Gedoucht, gereden, desnoods gewanhoopt in een omgeving die het je niet vanzelf aandoet.

Op de hotelstraat, de Keizerstraat, zie ik vanuit mijn ooghoeken Beau van Erven Dorens staan, een groepje witte jongelingen om hem heen. Ik ken Van Erven Dorens niet, ik zie hem wel eens lopen in de Utrechtsestraat (Amsterdam), en de foto’s die door hem en zijn volgers nu worden geschoten zijn onderhand een cliché: de moskee naast de grote, Portugese synagoge. Zo broederlijk leven al die verschillende etnische types nu met elkaar.

Naast elkaar. Het wonder van Suriname is dat dat samenleven meestentijds vreedzaam gebeurt – anders dan in buurland Guyana, waar een raciale burgeroorlog woedde – maar het idee dat er iets algemeens zou gaan boven het etnische is in Suriname nog lang niet begraven. Een vrouw, Nederlands-Surinaams creools, die ik op een plantage in het district Commewijne heb ontmoet, vertelt me dat ze zo blij is dat er nu ook steeds meer ‘onze mensen’ komen wonen op deze plek, waar zich van oudsher vooral Javanen bevinden. Ik moet even nadenken, en weet dan: o ja, creolen, daar rekent ze mij ook toe.

Ik vind het onzin om die vrouw racisme na te dragen, maar multiculturalisme in Suriname is een gedwongen, gegeven, koloniale situatie: elke verheerlijking daarvan wekt overdreven verwachtingen. Blijft het feit dat er geen raciale stadsoorlog in de maak lijkt. Maar stel Suriname niet voor als een multi-etnisch paradijs. Ook Sylvana Simons, partijleider van BIJ1, is meegegaan met die Tweede-Kamer-delegatie. Terecht. Haar geboorteland, dat ze praktisch een leven lang niet terugzag, moet haar ook verrast hebben vanwege de onbekommerdheid waarmee verschillende etnische groepen elkaar aanduiden, vaak weinig vleiend. Je kunt daar een term als micro- agressie op loslaten, of zelfs racisme, maar die begrippen verliezen in Suriname al snel hun gezag. Al die verschillende groepen leven met elkaar, soms door elkaar, en de laatste academische etiquette wordt er niet altijd gevolgd.

En dan nog de lof: Suriname is het land waar de mensen verhalen vertellen, ‘tori praten’, met een zo grote begeestering dat je de tijd vergeet. De doorlopende straatconversatie is zoiets als een nationaal erfgoed. Er zijn de complotverhalen over superrijke Hindoestanen die al hun gelden in kluizen bewaren, over marrons met enorme goudvoorraden, er zijn magische verhalen over geesten en winti’s die bezit van iemand kunnen nemen, en er zijn de dorpsroddels die zich als elektriciteitsdraden losjes verspreiden over deze uitgestrekte stad.

De reis naar Suriname is vooral een reis naar Surinamers, de belangrijkste grondstof van het land. Maar er blijven genoeg ongemakkelijke vragen over: Surinamers mogen zich afvragen wat de onafhankelijkheid ze uiteindelijk heeft gebracht. Het is een feit dat het land de facto een nieuwe kolonie is van China, en minstens toch van het IMF. Dat is lekker neutraal, maar de gevolgen zijn er niet minder om.

Die onafhankelijkheid is een historisch feit, en mensen willen niet de weg terug afleggen van hun eigen geschiedenis. Dat is het verleden. Surinamers hebben die onafhankelijkheid toch maar binnengehaald – nu ja, met precies één parlementaire stem aan meerderheid in het Surinaamse parlement, het was kantje boord. Bovendien werd het cadeau door de Nederlandse regering onder Den Uyl zo dwingend aangeboden dat weigeren bijna onmogelijk was.

Maar onafhankelijkheid en buitenlandse (lees: Nederlandse) hulp hoeven elkaar niet uit te sluiten. Het is een voldongen feit: Suriname is door de eeuwen heen verweven geraakt met Nederland, Nederland herbergt meer dan de helft van de Surinaamse bevolking binnen zijn grenzen. Er is die historische, Nederlandse ereschuld, die zich zeker niet beperkt tot de slavernij. Suriname is een creatie van Nederland, al de verschillende bevolkingsroepen, minus de inheemsen, zijn er naartoe gesleept, vervoerd, gehaald, gebracht, gekomen, met de uitdrukkelijke toestemming en instemming van de Nederlandse regering.

Het lukt mij niet, als geboren Nederlander, onverschillig te staan tegenover het lot van Suriname. En die onverschilligheid past ook Nederland als geheel niet. Over en weer, zowel in Nederland als in Suriname, spelen de spookbeelden op van neokolonialisme, de angst en schaamte voor herkolonisatie. Maar gezien de geschiedenis ligt de mogelijkheid van een innige postkoloniale verbondenheid voor de hand.

Lees meer…

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *